Abstract
Synopsis: de poëzie van Luuk Gruwez tussen 1977 1990
Ik heb de poëzie van Luuk Gruwez tussen 1977 en 1990 bestudeerd. Vooral heb ik aandacht besteed aan literaire voorstellingen, retoriek en woordkeuze: welke voorstellingen of woordkeuze komen bij Gruwez tevoorschijn, welke voorstellingen hebben de critici op hem gekleefd en welke voorstellingen deelt hij met zijn tijdgenoten. Zijn poëzie wordt in de neo-romantische stroming ondergebracht. Als wij buiten de traditionele periodeindeling denken, zien wij dat zijn romantiek in veel opzichten met het manïerisme der Pink Poets samenvalt de stroming vóór de neo-romantiek. Bovendien heeft het zin zijn twee laatste bundels met een vóórromantische dichtkunst te vergelijken. Ik heb naar opvallende parallellen tussen hem en Constantijn Huygens verwezen. In essays verdedigt Gruwez de belijdenis, maar tegelijk is hij een uitgesproken schertsende dichter, waar het gebruik van ironie centraal staat. De ironie gaat in zijn eerste gedichten gepaard met een fascinatie voor de romantiek, dan volgt een genuanceerde romantiek die aan den lijve is ondervonden, en tenslotte wordt de ironie met deernis vermengd in portretten van o.a. familieleden en menselijke typen. Tevens vindt een verschuiving plaats van een ik- naar een mens-betrokken poëzie en van een maniëristische, onhoudbare naar een eenvoudige, houdbare poëtica.